Zeer mooie grensoverschrijdende wandeling in Zuid-Limburg en aangrenzend Belgisch gebied waarbij u na door de Eijsdense beemden te hebben gewandeld, per veerboot de oversteek maakt over de Maas van Nederland naar België, via de sluis van Ternaaien en Fort Eben-Emael naar Eben-Emael (pauze) en vervolgens via Eben weer terug naar Eijsden. Hier bezoekt u o.a. het mooie kasteel Eijsden om vervolgens weer terug te wandelen naar het startpunt.
Startpunt: Parkeerplein Vroenhof in Eijsden.
Pauzegelegenheid: Restaurant Moulin Loverix
Rue werihet 25
4690 Eben Emael
België
Youp Schobben
T. +31 (0) 646160312
E. yschobben@gmail.com
http://www.loverix.be/
Eijsden-Margraten is een gemeente in het zuiden van de Nederlandse provincie Limburg. De overwegend landelijk gelegen gemeente heeft per 31 maart 2015 een inwoneraantal van 24.994 (bron: CBS) op een oppervlakte van 77,4 km².
Eijsden-Margraten maakt deel uit van het Zuid-Limburgse Heuvelland. Het oostelijk deel van de gemeente hoort landschappelijk tevens bij het Mergelland; het westelijk deel bij het Maasdal. In het Maasdal liggen onder andere de dorpen Eijsden, Oost-Maarland en Gronsveld. Bij Eijsden stroomt de rivier de Maas Nederland binnen. Iets verderop mondt het overwegend op Belgisch grondgebied stromende riviertje de Voer uit in de Maas.
De meeste overige kernen liggen op het plateau van Margraten. Aan de randen van dit plateau bevinden zich enkele vrij steile hellingen, zoals de Bemelerberg, de Antoniusbank, de Keerderberg, de Heiweg, de Schelberg en de Wolfsberg.
De gemeente Eijsden-Margraten telt 15 woonkernen. Naast deze 15 grotere dorpen bestaat de gemeente uit 13 gehuchten en 13 buurtschappen.
De gemeente Eijsden-Margraten wordt aan de zuidwestkant begrensd door de Belgische gemeente Visé (aan de overkant van de Maas), aan noordwestzijde door de gemeente Maastricht, aan de noordzijde door de gemeente Valkenburg aan de Geul, aan haar oostzijde door de gemeente Gulpen-Wittem en aan de zuidkant door de Belgische gemeente Voeren.
Uit de aanwezigheid van de vuursteenmijnen van Rijckholt (ook elders in de gemeente aanwezig) kan worden afgeleid dat het gebied al in de prehistorie was bewoond. Sporen van Romeinse aanwezigheid zijn tamelijk zeldzaam, hoewel volgens de Heerlense archeologe Karen Jeneson ook de Zuid-Limburgse plateaus gedurende de eerste eeuwen van de christelijke jaartelling in cultuur gebracht waren. De vondst in 2012 van een nederzetting met houten huizen uit de Romeinse tijd in Eckelrade lijkt deze stelling te bevestigen. Bij Cadier en Keer is de Romeinse villa Backerbosch slechts gedeeltelijk opgegraven, maar duidelijk is dat dit een van de grootste villae rusticae van Nederland was. De Oude Akerweg in Bemelen - via het Wolfshuis doorlopend naar de Heerstraat bij Scheulder - was waarschijnlijk onderdeel van de Romeinse heerweg die van Maastricht naar Aken voerde. Ook in de Middeleeuwen was deze weg nog belangrijk, getuige de aanwezigheid van een gasthuis van het kapittel van Sint-Servaas in de buurtschap Gasthuis. De dorpen in het Maasdal dateren uit de Vroege Middeleeuwen en zijn ouder dan de dorpen op het plateau. Breust en Eijsden zijn hier de oudste kernen. Het Plateau van Margraten werd pas vrij laat (opnieuw) ontgonnen (12e-13e eeuw).
Het grondgebied van de huidige gemeente Eijsden-Margraten was tot 1794 een lappendeken van versnipperde territoria. Het grote aantal kastelen, met name in het Maasdal, getuigt ook heden nog van de toenmalige rivaliteit. Enkele dorpen vormden min of meer zelfstandige heerlijkheden binnen het Heilige Roomse Rijk, zoals het rijksgraafschap Gronsveld, de vrije rijksheerlijkheid Breust en de heerlijkheid Wijlre, waartoe Scheulder behoorde. Het gebied Heer en Keer behoorde tot de zogenaamde Elf banken van Sint-Servaas, die bestuurd werden door het Sint-Servaaskapittel in Maastricht. In het dorp Bemelen trad een andere Maastricht kapittel, dat van Onze-Lieve-Vrouw, als wereldlijk heer op, terwijl in de buurtschap Antoniusbank de Maastrichtse Antonieten het voor het zeggen hadden. Andere delen van de gemeente Eijsden-Margraten behoorden tot het graafschap Dalhem (Mheer, Banholt, Noorbeek, Cadier en Oost-Maarland) of het land van 's-Hertogenrade (Margraten), terwijl een klein gebied deel uitmaakte van het hertogdom Limburg. Bij het partagetractaat van 1661 werden enkele van deze territoria nog eens gesplitst in een Staats deel en een Spaans, later Oostenrijks deel.
De komst van de Fransen maakte in 1794 een einde aan de versnippering en vanaf 1814 behoorde het gebied achtereenvolgens tot het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden (1814-30), het Koninkrijk België (1830-39) en vanaf 1839 tot het Koninkrijk Nederland. De grotere dorpen (Eijsden, Gronsveld, Margraten, Mheer, Noorbeek, Sint Geertruid en Bemelen) vormden tot 1982 elk een aparte gemeente. Bij de herindeling van Zuid-Limburg op 1 januari 1982 werden de gemeenten Eijsden en Margraten gevormd, die op 1 januari 2011 fuseerden tot de huidige gemeente.
Klein Ternaaien (Frans: Petit Lanaye) is een gehucht in de deelgemeente Ternaaien van de Belgische stad Wezet (Frans: Visé) in Wallonië, net ten zuiden van het Nederlandse Maastricht. Vanuit de richting Maastricht is Klein-Ternaaien te bereiken langs de westelijke oever van de Maas, en langs de ENCI-groeve. Klein-Ternaaien valt in het Franse taalgebied.
Er ligt een klein aantal bewoonde huizen die veelal aan de voet van het Plateau van Caestert zijn gebouwd. Sommige huizen hebben een eigen ondergrondse toegang tot deze berg. Vanaf het sluizencomplex ligt het Albertkanaal in noordelijke richting (richting Kanne), ongeveer 30 meter diep uitgesneden in de mergelrotsen, hetgeen veel fietsers en wandelaars trekt. Er is een watersportvereniging gevestigd.
Sluis Klein Ternaaien
Het sluizencomplex staat bekend als de stop van Ternaaien. Het biedt de scheepvaart doorgang van de Maas naar het Albertkanaal, op het traject Maastricht-Luik. In deze sluizen worden schepen in de richting Maastricht zo'n 14 meter omlaag geschut. De grote sluis (kolk van 136 x 16 meter) beschikt hiervoor over drijvende bolders, de kleine sluizen niet. De laatste jaren staan de sluizen bekend om achterstallig onderhoud, hetgeen regelmatig tot behoorlijke vertragingen leidt. De laatste tijd zijn de sluizen gesloten voor recreatievaart. In september 2011 startte de bouw van een nieuwe kolk van 225 meter lang en 25 meter breed. De nieuwe sluis zal de capaciteit tussen het Albertkanaal en de Nederlandse Maas verhogen van de huidige 2000 T naar konvooien van 9000 T (classe Va).
Het Albertkanaal is een kanaal tussen Luik, Genk, Hasselt, Herentals en Antwerpen. Het Vlaamse gedeelte wordt beheerd door nv De Scheepvaart, het Waalse gedeelte door de Autonome Haven van Luik. Het Albertkanaal loopt eerst vlak naast de Maas, omzeilt vervolgens Maastricht en buigt dan af naar Midden-Limburg. Dit gedeelte wordt gekenmerkt door grote hoogteverschillen; het kanaal zweeft van Lieze tot Ternaaien boven het terrein, snijdt door het Plateau van Caestert te Kanne en doorkruist het Kempens Plateau te Gellik. Bij Langerlo komt het in vlak terrein en begint het af te dalen naar de vallei van de Schelde, door middel van zes sluizencomplexen.
Het Albertkanaal dient verschillende doelen:
Transport: langs het volledige kanaal liggen haveninstallaties met aansluiting op de E313. De totale afstand kan afgelegd worden in 14 uur. Voor de opening van het Albertkanaal moest scheepvaart via de Kempische kanalen, wat wegens vele sluizen en draaibruggen een week duurde.
Industriële watervoorziening: o.a. de elektriciteitscentrale van E.ON en de viskwekerij van Aquafarm (beiden in Langerlo) gebruiken water uit het kanaal.
Drinkwatervoorziening: in Oelegem wint de AWW uit het kanaalwater drinkwater voor de regio Antwerpen.
Voeding van andere kanalen: water dat te Luik in het kanaal vloeit wordt via het kanaal Briegden-Neerharen doorgegeven aan de Zuid-Willemsvaart en zo ook aan de andere Kempische kanalen.
Verdediging: samen met de Maginotlinie vormt het een obstakel voor aanvallen uit het oosten. Op de westoever werden talrijke bunkers en weerstandsnesten op gezichtsafstand van elkaar gebouwd, waaronder het fort Eben-Emael.
In 1920 besloot de Belgische regering verschillende kanaalprojecten te realiseren, waaronder een nieuwe waterweg tussen Luik en Antwerpen via:
het "Kolenafvoerkanaal" of Canal charbonnier Eversel-Genk-Eisden
een verbinding tussen het "Kolenafvoerkanaal" (bij Genk) en de Maas (bij Lieze)
de Maas, die van Lieze tot Luik gekanaliseerd moest worden
Jules Van Caenegem verdedigde op 17 juni 1921 in de Kamer een alternatieve verbinding, die niet vlak langs de Kempense mijnzetels liep, maar wel andere voordelen bood: ze was korter, telde minder sluizen, werd zonder pompen gevoed en bleef veilig buiten de mijngebieden. Desondanks begon men in 1923 het Kolenafvoerkanaal te graven, waardoor "het Kanaalke" bij Zolliken (Zolder) ontstond. De werken werden al snel stilgelegd. De Commissie-Bouckaert moest alle plannen vergelijken.
In 1926 had deze commissie haar advies klaar, waarin het plan van Amédée Fontaine de voorkeur genoot. Belangrijke elementen van Van Caenegems plannen waren behouden, maar dit plan was goedkoper doordat het zo veel mogelijk de bestaande kanalen hergebruikte, nl. het Kanaal Luik-Maastricht, het Aftakkingskanaal naar Hasselt en de Kempische Vaart. De enige nieuwe kanaalstukken waren Ternaaien-Hasselt en Kwaadmechelen-Herentals.
Tijdens de viering van het 100-jarige bestaan van België gaf koning Albert I op 31 mei 1930 symbolisch de eerste spadesteek voor het kanaal dat zijn naam zou dragen. Dat werd uitgevoerd met een breedte van 50 m. Het was geschikt voor de grootste binnenschepen van die tijd: 2.000 ton. De opening van het kanaal gebeurde door koning Leopold III en koningin Elisabeth op 30 juli 1939, tijdens het Saison Internationale de l'Eau te Luik. Hierbij werd het standbeeld van Albert I onthuld dat de ingang van het kanaal beheerst. De festiviteiten moesten maanden duren, maar werden in september vroegtijdig afgebroken vanwege het uitbreken van Tweede Wereldoorlog. Om de Duitse invasie te stuiten werden vrijwel alle bruggen opgeblazen. De herstellingen werden in 1946 afgerond; toen kon het kanaal in gebruik genomen worden.
Eerste modernisering
Oorspronkelijk ging men uit van een trafiek van 15 miljoen ton. Dit volume werd door de naoorlogse economische boom al bereikt omstreeks 1955; in 1969 werd het recordcijfer van 40 miljoen ton bereikt. Bovendien werden de scheepsmotoren sneller, maar zouden de kanaaloevers bij vaarsnelheden boven 6 km/u beschadigd raken.
Om het hoofd te bieden aan deze groei werd in 1968 beslist het kanaal te moderniseren. Het kanaal werd verbreed tot 100 m (behalve onder bruggen) en de nieuwe randen werden versterkt. Om duwvaart (4 bakken ofwel 9.000 ton) mogelijk te maken kreeg elk sluizencomplex een duwvaartsluis. In 1994 werd de duwvaartsluis in Wijnegem als laatste ingehuldigd.
Tweede modernisering
Omstreeks 1990 voerden zeeschepen steeds meer goederen in containers aan. Om deze containers verder landinwaarts te kunnen vervoeren moest het kanaal opnieuw breder worden. De beslissing betreffende de verbreding werd door de Vlaamse regering op 23 april 2005 genomen. Ze creëerde bovendien het Economisch Netwerk Albertkanaal (ENA) om alle infrastructuurwerken en verkavelingen rond het Albertkanaal te coördineren.
Hogere stapeling van containers op binnenschepen vereist bovendien meer ruimte onder de bruggen. Streefdoel is een doorvaarthoogte van 9,10 m, geschikt voor vier lagen containers. In de periode 2005-2014 verhoogde nv De Scheepvaart een tiental bruggen over het Vlaamse deel van het kanaal; in 2014 ging de tweede fase van start. Daarin zullen 25 bruggen vervangen worden; 15 andere bruggen kunnen verhoogd worden.
Het fort Eben - Emael.
Sterker dan de Franse "Maginotlinie" en de Duitse "Westwall": dat was het beeld van het fort Eben-Emael in 1939. Het Belgisch leger plantte deze kolos neer in de periode 1932-1935 om een zwak punt in de Belgische defensie tegenover Duitsland te versterken: de invalswegen in de buurt van Maastricht.
Eben-Emael is een reus onder de forten. Verspreid over een oppervlakte van 75 ha (150 voetbalvelden) liggen 17 bunkers van uiteenlopende types die ondersteund werden door verschillende andere werken. Totale vuurkracht: 2100 kg. per minuut. De bunkers werden ingeplant zoals een slagschip: op het vlakke bovenplateau van de heuvel de lange-afstandartillerie; langs alle zijden onderaan de defensiebunkers, aangevuld met bijkomende versperringen. Een indrukwekkende "natuurlijke" verdediging versterkte het driehoekig fort nog: aan de oostzijde sneed het Albertkanaal door de heuvel, met verticale muren tot 60m. hoog; daarnaast een watergracht in het westen en een droge anti-tankgracht in het zuiden. In de mergelberg, 60m. onder het hoogste punt, werd een ondergrondse kazerne gebouwd. Een ondergrondse stad die het garnizoen een beleg moest laten doorstaan: slaapzalen, keuken, machinekamer, douches, waszalen, hospitaal, waterput, voorraadkamers, enz. Een indrukkwekkend tunnelstelsel van 5.5 km. verbond alle bunkers met elkaar. Een garnizoen van 1.198 militairen diende het fort operationeel te maken.
Militaire experts van verschillende landen waren het er op het einde van de jaren 1930 over eens. Dit was één van de sterkste forten van Europa. Slechts één woord om het te typeren: onneembaar!
Door het verloop van de Frans-Duitse oorlog van 1870-1871 bleven niet alleen de spanningen tussen de beide Europese grootmachten bestaan; de gemeenschappelijke grens tussen Frankrijk en Duitsland werd voorzien van een hele reeks nieuwe forten. Dat maakte dat een doortocht door België in geval van een nieuwe oorlog tussen Frankrijk en Duitsland nog waarschijnlijker werd. Al verschillende eeuwen lang werd dit gebied omschreven als "le boulevard Paris-Berlin", verwijzend naar het geografisch voordelig karakter er van voor een militaire opmars. Met andere woorden: de gemakkelijkste weg van Parijs naar Berlijn, en omgekeerd, verliep via België.
De Belgische legerleiding en de Belgische regering zaten ondertussen niet stil. De vesting Antwerpen werd gemoderniseerd en verder uitgebouwd en er werd beslist fortengordels aan te leggen rond de strategische steden Namen en Luik. Dat leidde er concreet toe dat in de jaren 1888-1892 twaalf forten werden gebouwd rond Luik onder leiding van de bekende genie-officier Henri-Alexis Brialmont. Het gebied tussen Visé en de Nederlandse grens was echter niet goed verdedigd door deze Luikse forten en werd door Generaal Brialmont dan ook omschreven als het "Gat van Visé". Ondanks het advies van Brialmont om ook hier een fort te bouwen ging men hier niet op in. Dat bleek een zware fout want bij de Duitse inval in augustus 1914 kon de rechtervleugel van het Duitse Leger net via dit "Gat van Visé" België binnentrekken ...
In 1926 werd een speciale militaire commissie opgericht die moest nagaan of een modernisering van de Luikse forten aangewezen was of niet. Meteen werd beslist om bij Eben-Emael eveneens een nieuw fort te bouwen, om het zwakke punt uit 1914 op te vullen. Het doel er van: de bruggen over de Maas (en later het Albertkanaal) in de omgeving van Maastricht afschermen. Dat moest voorkomen dat een Duits invasieleger de steenwegen zou kunnen gebruiken die toegang gaven tot het westelijk gelegen Haspengouws plateau, een ideaal opmarsgebied naar het Belgisch binnenland en naar Parijs. Het ging om een strategisch zeer belangrijk gebied want één van de twee mogelijke Duitse invalscorridors werd door de Belgische legerleiding net hier verwacht. Vanaf 1930 werd begonnen met de aanschaf van de terreinen en de eerste spade ging in 1932 de grond in. Zeven Belgische firma’s werden voor de constructiewerken ingeschakeld. De zogenaamde constructie van het fort door Duitse firma’s is een fabeltje en werd waarschijnlijk ingegeven door de werkzaamheden van deze buitenlandse firma’s aan het nabijgelegen Albertkanaal in dezelfde periode. In 1935 was de ruwbouw van het fort al gerealiseerd; van dan af begonnen afwerking- en aanpassingwerken die tot 10 mei 1940 bleven aanslepen. De kostprijs tot 1936: 50 miljoen BEF (toenmalige, lopende prijzen).
Het fort is uitgegraven in een mergelheuvel met behulp van ervaring uit de mijnbouw. Grofweg gesteld bestaat het plan van het fort uit een driehoek met een basis van 750 meter en een hoogte van 950 meter. De totale oppervlakte van het militair domein van het fort besloeg 75 ha of 150 voetbalvelden. Eben-Emael is daarmee het grootste Belgische fort en één van de grootste fortificaties van Europa. Aan de oostzijde van het fort doorsnijdt het Albertkanaal de mergelheuvel waardoor er mergelwanden ontstonden met quasi verticale muren tot 60 meter hoog. Langs deze verticale muren stroomde dus het Albertkanaal en iets verder de Maas. Met andere woorden: een sterke natuurlijke verdediging om een grondaanval vanuit Duitsland af te slaan. In het noordwesten werd deze grondverdediging aangevuld door een watergracht, terwijl het gebied er langs onder water kon gezet worden; in het zuiden werd een droge antitankgracht gegraven. Deze grondverdediging werd verder aangevuld met prikkeldraadversperringen tot 6 meter diep en met antitankobstakels.
Op nulniveau waren rondom het fort de verdedigingsbunkers gelegen, blocs genoemd. Uitgerust met moderne 60mm antitankkanonnen, zware machinegeweren en schijnwerpers dienden ze het fort zelf te verdedigen. 50 meter hoger, op het vlakke bovenplateau van het fort lagen de artilleriebunkers met het langeafstandgeschut, de zogenaamde kazematten en koepels. Twee machinegeweerbunkers (Mi-Noord en Mi-Zuid genoemd) dienden dit vlakke bovenplateau (het dak van het fort) te beschermen terwijl vier machinegeweren, opgesteld in loopgraven op het fort, een luchtaanval dienden af te slaan.
De bewapening van het fort werd opgedeeld in twee zogenaamde batterijen. De eerste bestond uit de werken met het lange-afstandgeschut; de tweede uit de verdedigingbunkers.
Samen met 8 van de 12 gemoderniseerde forten en 3 andere nieuwe forten vormde fort Eben-Emael in 1940 een onderdeel van de Versterkte Stelling Luik. Fort Eben-Emael moest dus mee de Maas- en Albertkanaalstelling – waar bunkers langs de waterwegen waren gebouwd, aangevuld met veldversterkingen - helpen verdedigen. Die werd op 10 mei 1940 in de omgeving van het fort bemand door de 7de Infanteriedivisie. Bovendien waren in de nabije omgeving niet minder dan 90 stukken veldgeschut gericht op de bruggen over de Maas en het Albertkanaal. Deze eenheden, gesteund door het fort, zouden volgens de Belgische legerleiding moeten volstaan om de voorziene invasie van het Duitse leger af te slaan. Door zijn sterke natuurlijke verdediging en zijn moderne bewapening gold Eben-Emael alvast als één van de sterkste forten van Europa en als onneembaar.
Over Moulin Loverix
Sinds 4 Juli 2014 heeft Moulin Loverix haar deuren geopend als pannenkoeken restaurant en brasserie. Het restaurant is gevestigd in een oude graanwatermolen van voor 1800. Sinds enkele restauratiewerkzaamheden in 2014 bent u in het zomerseizoen weer van harte welkom bij ons, of u nu zin heeft in een lunch met pannenkoeken, broodjes of soep, of dat even lekker kopje koffie wilt drinken met een stuk vlaai. Er is voor ieder iets te vinden bij Moulin Loverix.
Moulin Loverix is gelegen in het Belgische plaatsje Eben-Emael wat bekend is vanwege het Fort Eben-Emael.
Verder is Eben-Emael een prachtig gebied om van de natuur te genieten door te wandelen, fietsen, hardlopen of mountainbiken. Vanaf Moulin Loverix zijn er verschillende routes voor wandelingen, fietsroutes of mountainbikeroutes.
De Jeker (Frans: Geer; Waals: Djer)is een rivier die in het Belgische Lens-Saint-Servais nabij Borgworm ontspringt, door een groot gedeelte van Haspengouw stroomt en bij de Nederlandse stad Maastricht in de Maas vloeit. Nabij Tongeren en Bitsingen (Frans: Bassenge) kruist de Jeker de Nederlands-Franse taalgrens. De Jeker is ongeveer 55 km lang. Met name nabij de monding in de Maas heeft het Jekerdal vrij steile hellingen, in sommige gevallen bedekt met hellingbossen. Het grootste hoogteverschil (nabij Bassenge) bedraagt 75 meter.
De Jeker ontspringt in de buurt van Lens-Saint-Servais in de provincie Luik. Daarna stroomt hij achtereenvolgens via Geer, Darion, Hollogne-sur-Geer, Grand-Axhe, Petit-Axhe, Borgworm, Hartenge, Liek, Lantremange, Bergilers (Belliek), Grandville (Nederliek), Lens-sur-Geer, Wouteringen, Lauw, Koninksem, Offelken, Tongeren, Mal, Sluizen, Oborne, Glaaien, Beurs, Rukkelingen-aan-de-Jeker, Bitsingen, Wonk, Eben-Emael, Kanne en Maastricht.
Het dal van de Jeker is in duizenden jaren door de beek uitgesleten. Vanaf Wonk tot aan Maastricht bevindt zich aan de oostzijde van het beekdal het Plateau van Caestert met onder andere de Sint-Pietersberg. Aan de westzijde van het Jekerdal ligt tussen Kanne en Maastricht de Cannerberg, waarvan het zuidelijke deel ook Muizenberg genoemd wordt.
De Jeker was vóór 1930 een van de visrijkste rivieren van Nederland. Door lozingen van de suikerbietenindustrie en door rioollozingen, kwam hier een einde aan. Nu de waterkwaliteit verbeterd is, wordt er in Maastricht gewerkt aan een natuurlijkere Jeker. De mogelijkheid om natuurlijk te stromen wordt hersteld en vis zal in de toekomst weer stroomopwaarts kunnen zwemmen. Echter is de waterkwaliteit van de Jeker door industrielozingen alsmede van ongezuiverd huishoudelijk afvalwater in België nog steeds slecht te noemen.
Door de aanleg van het Albertkanaal en de bemaling door de ENCI is het Jekerdal ernstig verdroogd. Het Albertkanaal doorsnijdt de Jeker ter hoogte van Kanne. Het water van de Jeker gaat middels een onderleider onder het kanaal door.
De vallei van de Jeker en het omringende vruchtbare land van de Haspengouw was al vroeg een belangrijk cultuurlandschap. Aan de Jeker liggen twee zeer oude steden, Tongeren en Maastricht, die beide claimen de oudste stad te zijn in hun respectievelijke staten. Tongeren was al in de Romeinse tijd een grote stad en de hoofdstad van een civitas. Maastricht was toen nog klein, maar nam in de vroege middeleeuwen de plaats van Tongeren in als vroeg-christelijk centrum. De Jeker speelde ook later een belangrijke rol, binnen de ommuurde steden als bron van relatief schoon water (onder andere voor de leerlooierij en de lakenindustrie) en buiten de vestingmuren als extra verdedigingswapen (inundatie van de buitenwerken van Maastricht).
Kasteel Eijsden, ook wel Laag Caestertburg of de Borg genoemd, is een herenhuis met kasteelhoeve gelegen aan de Graaf de Geloeslaan tussen Laag-Caestert en Eijsden in de Nederlands Limburgse gemeente Eijsden-Margraten. Het kasteel is gelegen aan de rivier de Maas.
Het kasteel is samen met verschillende facetten van het terrein ieder een rijksmonument en behoort tot de Top 100 der Nederlandse UNESCO-monumenten.
Het tegenwoordige kasteel is gebouwd in 1636, verbouwd in 1767 en historiserend gerestaureerd in 1881-1886. Het bestaat uit twee haaks op elkaar staande vleugels die aan de buitenhoek op een uitspringende zware hoektoren aansluiten die weer geflankeerd wordt door een smal traptorentje. Beide torens zijn voorzien van een helmdak met knobbelspits. Aan het uiteinde van de oostvleugel bevindt zich eveneens een torenachtig gebouw met daarin een poort met doorgang naar het binnenplein. Boven deze poort bevindt zich het jaartal van voltooiing van het kasteel en het alliantiewapen van de families De Lamargelle en von Bocholtz. Ook deze toren heeft een helmdak met knobbelspits. Het geheel is volledig omgracht waardoor het als een waterkasteel kan worden betracht. Het kasteel is gebouwd in een maniëristische Maaslandse renaissance-stijl, met gevels die alle rijkelijk zijn voorzien van speklagen (mergelbanden afgewisseld met rode bakstenen), venster omlijstingen van Namense steen en een kroonlijst van mergelsteen.
De verbouwingen in 1767 tot 1770, uitgevoerd door de Luikse architect Etienne Fayen, betrof voornamelijk het inwendige van het kasteel en omvatten stucversieringen en betimmeringen in Lodewijk XV-stijl op de begane grond en geschilderde bovendeurstukken in de eetzaal. Later werd het interieur en bordestrap van de verdieping in Lodewijk XVI-stijl uitgevoerd. In het kasteel bevindt zich tevens een schoorsteenmantel afkomstig uit kasteel Oost.
Bij de verbouwing in 1881-1886 werden dakerkers toegevoegd, de spits van de hoektoren vernieuwd en het traptorentje van de knobbelspits voorzien. De zuidgevel kreeg hardstenen kruisvensters en de kroonlijst werd gedeeltelijk vernieuwd. De ingang van het kasteel werd aan het binnenplein vernieuwd in neo-renaissancestijl.
Bij het kasteel ligt een poortgebouw met voorhof, beide gedateerd uit 1649 en herbouwd na een brand in dat jaar. Het poortgebouw heeft een helmdak voorzien van een knobbelspits en aan de veldzijde een hardstenen poortomlijsting. Deze gebouwen zijn in 1883-1885 gerestaureerd waarbij het noordelijke deel is herbouwd.
Het park, aangelegd rond 1900, is vrij toegankelijk. Het is aangelegd door de indertijd beroemde Franse tuinarchitect Achille Duchêne (1866 — 1947) als vervanging van een laat-18e-eeuws park. Van dit oorspronkelijke park resteert alleen het gedeelte aan de noordzijde van het kasteel met hierin een eveneens 18e-eeuwse ijskelder. In het huidige park bevindt zich een neo-rococo vijver en een beeldengroep met drie putti. Op de zuidelijke terrasmuur staan een aantal borstbeelden en tuinvazen afkomstig van het nabijgelegen Oost. Een van de beelden stelt de herdersgod Pan voor, een geliefd motief van het Ancien Régime.
Geschiedenis en bewoners
Het kasteel ligt op de plek (of in de onmiddellijke nabijheid) van de middeleeuwse voorganger, Caestertburg of Kettelhof genaamd, een zogenaamde curtis als centrum van een grootgrondbezit. De hof en het landgoed met zijn vruchtbare gronden langs de Maas waren in de vroege middeleeuwen eigendom van de prins-bisschoppen van Luik. In 1334 is er sprake van "den hof tot Esde" welke werd geschonken door hertog Jan III van Brabant aan Dyederic van Montjoy en Valkenburg. Zo kwam de heerlijkheid Eijsden in bezit van de heren van Valkenburg in de persoon van Walram van Valkenburg. In 1558 kwam Eijsden in bezit van Arnold II Huyn van Amstenraedt, heer van Geleen, drossaerd van het Land van Valkenburg, gouverneur van Brabants Maastricht en kapitein-generaal van Limburg en de Landen van Overmaze. Zijn dochter Anna huwde met Willem de Lamargelle en hun zoon, Arnold De Lamargelle was degene die in 1636 de oude hof verving door het huidige kasteel in de vorm van een lusthof. Door vererving kwam het kasteel voor korte tijd in handen van de familie van Hoensbroeck. Wederom door vererving kwam het in bezit van de familie de Geloes. Het familiewapen van deze familie bevindt zich op het bassin aan het voorplein. René De Geloes was president van de staten van Luik en het graafschap Loon.
De laatste vrouwelijke afstammeling van de familie de Geloes trouwde in 1901 met graaf Marcel de Liedekerke. Hun afstammelingen bewonen nog steeds het kasteel.
Tour Galerie
Tour Karte und Höhenprofil
Kommentare
GPS-Tracks
Trackpunkte-
GPX / Garmin Map Source (gpx) download
-
TCX / Garmin Training Center® (tcx) download
-
CRS / Garmin Training Center® (crs) download
-
Google Earth (kml) download
-
G7ToWin (g7t) download
-
TTQV (trk) download
-
Overlay (ovl) download
-
Fugawi (txt) download
-
Kompass (DAV) Track (tk) download
-
Tourenblatt (pdf) download
-
Originaldatei des Autors (gpx) download