Mooie grensoverschrijdende wandeling vanuit Thorn naar Kessenich (België) en via Neeritter (NL) weer terug naar Thorn. U passeert o.a Kasteel Borgitter in Neeritter, vlak nadat u de grens met België weer verlaat.
U start op de grote parkeerplaats aan Grootheggerlaan in Thorn.
Pauzemogelijkheid bij 't Pastorieke Neeritter
Driessensstraat 24
6015 AG Neeritter
Telefoon: 0475-769142
E-mail: pastorieke@pastoriekeneeritter.nl
http://www.pastorieneeritter.nl/
Thorn ( Limburgs: Thoear) is het eerste Nederlandse stadje (het kreeg in de 13de eeuw stadsrechten) op de westelijke Maasoever vanaf Maastricht. Het ligt bij het Belgische Kessenich. Ook heeft het als buurdorpen: Ittervoort, Panheel en Wessem. Voordat Thorn op 1 januari 2007 werd samengevoegd met de andere gemeenten Maasbracht en Heel tot de nieuwe gemeente Maasgouw was Thorn zelf een gemeente. Het staat bekend als het Witte Stadje vanwege zijn witte huisjes in het centrum. Op 1 november 2006 had de gemeente Thorn een inwonertal van 2594 mensen (bron: CBS) en een oppervlakte van 6,60 km² (waarvan 2 km² water). Op 1 januari 2013 had de kern Thorn nog maar 2392 inwoners (bron: Gemeente Maasgouw), een afname van maar liefst 202 inwoners (7,8 %).
Tot de ontginning in de tiende eeuw was het gebied rond Thorn heel moerassig. Aan de rand van dit moeras liep de Romeinse heirbaan van Maastricht naar Nijmegen. Omstreeks 990 werd op een hoogte, dichtbij de Maas, door graaf Ansfried, die getrouwd was met Hereswint (Hildewaris), een stift, klooster voor benedictaressen gesticht, de Abdij van Thorn. Dat klooster groeide uit tot een wereldlijk stift (een klooster voor adellijke dames) en een vorstendom, het Abdijvorstendom Thorn. Tot het Land van Thorn behoorden Thorn, Ittervoort, Haler, Grathem, Stramproy, Baexem en Ell. Veel woningen van deze Stiftdames zijn bewaard gebleven, zoals het uit 1648 afkomstige Huis met de drie kogels.
Volgens de legende lag er ooit tussen Thorn en Kessenich een legendarisch verdwenen stad met de naam Vijvere. Dat zou verzonken zijn als straf van God. Daar ligt nu het moeras het Vijverbroek.
Onder de Fransen kreeg Thorn zwaar te lijden. Toen kreeg Thorn ook zijn kenmerkende witte kleur. Nadat de adellijke dames gevlucht waren, voerden de Fransen een belasting in op basis van de omvang van de ramen. De arme bevolking, vaak wonend in grote panden, die voorheen hadden toebehoord aan rijke lieden, kon deze niet opbrengen. Om de hoogte van de belastingaanslag te beperken, metselde men de ramen dicht. Met het doel deze bouwsporen (“littekens van de armoede”) te verbergen, werden de huizen wit gekalkt. Door die witte huisjes en de rust van het dorpje werd Thorn al gauw geliefd bij kunstenaars en toeristen. In 1973 kreeg de oude kern van Thorn nationale erkenning en werd het aangewezen tot beschermd stadsgezicht.
Op Koninginnedag 2011, 30 april bracht koningin Beatrix en haar familie een bezoek aan Thorn. Dit bezoek werd gecombineerd met een bezoek aan Weert.[4] Tot op de dag van vandaag (oktober 2012) is het te merken dat dit een toeristische impuls heeft achter gelaten.
De Sint-Michaëlkerk of Stiftskerk in Thorn is een parochiekerk waarvan de delen grotendeels uit de 14e eeuw stammen. Het was de stiftskerk van de Benedictijner Rijksabdij in Thorn. Het is een gotische kruisbasiliek met een oostelijke crypte onder de kruising en het koor. Er is een verhoogd "vorstinnekoor" in het zuidelijke dwarspand dat ooit dicht bij het paleis van de abdis lag. De onderbouw van de toren is een restant van het westwerk van de oudere romaanse kerk. Na de opheffing van het klooster in 1797 werd de oude parochiekerk gesloopt en nam de gemeente deze kerk in gebruik. De beroemde neogotische architect P.J.H. Cuypers restaureerde in de 19e eeuw de kerk. Cuypers liet de oostelijke kapellen slopen en verhoogde de toren. In de nabijheid van de kerk staat een Heilig Hartbeeld uit 1925.
De beide harmonieorkesten van Thorn genieten landelijke faam. In 1999 maakte Hans Heijnen voor de NPS de documentaire Bokken en geiten, over de rivaliteit tussen deze twee harmonieorkesten. In deze documentaire, die geheel in het lokale dialect is opgenomen, wordt indringend geschetst hoe deze rivaliteit het sociale leven in het dorp bepaalt.
Kessenich (Limburgs: Kèsing) is een dorp in de Belgische provincie Limburg en een deelgemeente van Kinrooi.
Kessenich is het meest noordoostelijke dorp van België. De grens met Nederland valt in het oosten samen met de Grensmaas en in het noorden met de Itterbeek. De deelgemeente omvat naast het dorp zelf de gehuchten "de Hoeven" (Schoolstraat), "de Schutteheide" (Drietak) en "de Schuttevendel" (Lakerweg). Ze worden in het algemeen aangeduid als "de Hees", het gebied waarin ze liggen.
Kessenich ligt in het dal van de Maas, maar de alluviale vlakte (plaatselijk "de Oo(h)é" geheten) beslaat slechts 40% van de deelgemeente. Met uitzondering van het waardevolle natuurgebied Vijverbroek is ze helemaal ontgrind, al is de grote Maasplas deels terug gedempt. Buiten de Maas stroomt ook de Witbeek door de Ooé, hoewel deze oorspronkelijk al vlakbij Houbenhof in de Maas uitmondde.
De overige 60% van de deelgemeente ligt op een hoog en droog zandgebied, dat van oost naar west "het Kessenicher Veld", "het Hoogveld", "de Hees" en "de Hezerheide" heet. Tijdens het Ancien Régime was dit een uitgestrekt heidegebied met vennetjes en kleine naaldbossen, gebruikt als gemene gronden. Dit werd vanaf het midden van de 19e eeuw ontgonnen en is tegenwoordig vooral in gebruik voor groenteteelt.
De naam "Kessenich" kan teruggebracht worden tot het Gallo-Romaanse Cassiniacum. Volgens Maurits Gysseling betekende dit "domein van Cassinius". Prof. dr. Albert Carnoy, lid van de Koninklijke Vlaamse Academie, dacht daarentegen dat het was afgeleid van cassanos, het Keltische woord voor "eik". Hij meende dit deels omdat de plaatsnamen Aldeneik en Maaseik op een oud eikenbos lijken te wijzen. In 1155 werd het dorp Casselin genoemd, wat doet vermoeden dat Casallum de eerste versie van "Kessenich" was.
In de 12e eeuw doken eveneens Cassenic (1155) en zijn verkorte vorm Kesnic (1102) op. Hierna verzachtte de eindklank tot Kasnech (1132) en Kessenich (1219). Op Franstalige kaarten bleef de harde eindklank echter gelden: Cessenic (1224), Kesnick (1754). In de 16e eeuw bestond ook reeds de benaming die heeft geleid tot het Limburgse Kèsing: Kessingen.
Kessenich is de oudste deelgemeente van Kinrooi. Het ligt strategisch op een uitloper van het Middenterras van de Maas, die zo'n 700 m uitsteekt in het overstromingsgebied van de Maas. De scheiding tussen het "Kessenicher Veld" en de "Ooé" maakt deel uit van de Horst van Geistingen. De plaatselijk 5 tot 8 m hoge steilrand werd duizenden jaren lang ingesneden door de Maas. Haar meest westelijke bedding liep door de Vilgerten, de Vuilbempden ("vuile gaarden" en "vuile beemden", beide benamingen verwijzen naar de verzuring die er optrad na overstromingen), de Schoor ("schor") en het Vijverbroek.
Sporen van prehistorische aanwezigheid werden aangetroffen op de Boterakker (een tijdelijk kampement) en op de Schuttevendel (een Gallisch grafveld). Onder de Romeinen kwam Kessenich te liggen aan de heirbaan Maastricht-Nijmegen. De benaming "Aan den/het Steenpad", net ten zuiden van de Bommesaar, verwees naar deze oude weg. Bij de grensovergang werd de heerbaan opgegraven, waardoor bleek dat ze er een breedte had van 12 m. Langs het verloop werden, bij de bouw van sporthal "de Dom", Romeinse catacomben gevonden.
Aan het einde van de 8e eeuw kwam de oude nederzetting langs de Kempenweg te liggen. Tussen Ittervoort en Thorn lag een asdonk (tolpost), die de heer van Kessenich in de 11e eeuw ophief. Doorheen de middeleeuwen was Kessenich een heerlijkheid, en lange tijd zelfs een rijksheerlijkheid. Mogelijk was het zelfs de hoofdplaats van Ansfrieds bezittingen in het Maasland.
De landsheren en -vrouwen bestuurden het gebied vanuit de burchten Den Berg en Borgitter. In de 17e eeuw werd Kessenich tot driemaal toe geplunderd. De plunderingen door de Brits-Hollandse troepen onder de hertog van Marlborough in 1702 liggen aan de oorsprong van de traditie jaarlijks een strooien pop te verbranden die "Malbroek" moet voorstellen (een traditie die ook bestaat in Stokkem en Eisden).
In de nacht van 7 op 8 december 1792 vielen de Franse troepen binnen. Na 1794 behoorde het Land van Kessenich tot het Departement Beneden-Maas. De grafelijke eigendommen werden in 1804 grotendeels verkocht aan Hendrik Josef Michiels van Kessenich. In 1812 kwam Kessenich te liggen aan de Venlosesteenweg.
Bij de splitsing van Limburg bleef Kessenich Belgisch, terwijl de gemeente Hunsel Nederlands werd. Er werden daarentegen enkele gehuchten overgedragen aan België, die in 1842 aan Kessenich werden toegevoegd Omdat de gemeente nu te groot geworden was, werd ze in 1845 gesplitst in drie delen: Kessenich, Kinrooi en Molenbeersel. In 1971 werden ze herenigd in fusiegemeente Kinrooi.
Van circa 1950 tot 2008 werd in Kessenich grind gewonnen. De grindlaag, in deze omgeving wel 10 m dik, werd afgezet door de Maas, die zich meermaals naar het oosten verplaatste. De uitgestrekte Maasplas getuigt nog van de grootschalige grindwinning, al is ze gedeeltelijk gedempt. Op een deel van de gedempte Maasplas wordt "Agropolis" ontwikkeld, een kenniscentrum voor tuinbouw, viskweek en duurzame energie. De rest van de plas zal een nieuwe bestemming krijgen voor watersport.
Het Kasteel Borgitter, in de volksmond bekend als "Witte Kasteeltje", is een kasteel dat zich bevindt ten noordwesten van Kessenich, vlak bij de Nederlandse plaats Neeritter.
Borgitter ("burcht langs de Itterbeek") was een gehucht dat tegenwoordig deel is van Neeritter zelf. Oorspronkelijk was het een eigengoed binnen de rijksheerlijkheid Kessenich, waar ook een banmolen, de Borchmolen, lag.
Het kasteel werd voor het eerst vermeld in 1546, maar het oudste gedeelte, een vierkante hoektoren, stamt al uit 1510. Het huidige rechthoekige gebouw werd waarschijnlijk pas gebouwd in de tweede helft van de 18e eeuw, want op de Ferrariskaarten werd een andere constructie getekend. Daarnaast ligt op het kasteeldomein een woning, oorspronkelijk twee hoeves: het Breukskenshof en het Grotenhof of Halfeshof. Voorts is er een centraal poortgebouw en een rentmeesterswoning.
Het kasteel werd gebouwd door Jan van Waes, drossaard van Horne en tweede echtgenoot van Elisabeth van Kessenich. Na 1700 waren telgen uit dit geslacht heer van Kessenich. Die konden nu dus hun intrek nemen in de heerlijke residentie, Den Berg. Rond die tijd begon echter het verval van deze burcht op te treden, op grond waarvan de heren van Waes in het Witte Kasteeltje gingen resideren. Dit was met zekerheid het geval vanaf 1726, toen de inboedel van de burchtkapel werd overgebracht naar de kapel aldaar.
Eigenaars van het kasteel na 1800.
De twee dochters van de laatste vrouwe werden verplicht hun goederen te verkopen. In 1804 werden ze opgekocht door Hendrik Jozef Michiels van Kessenich, advocaat te Roermond en lid van de Provinciale Staten van Limburg en de Raad van State. In 1822 werd hij door Koning Willem I in de adelstand verheven met de titel van baron bij eerstgeboorte. Zijn zoon, Jan Alexander Hubert, bracht verfraaiingen aan en zorgde ervoor dat het kasteel Belgisch grondgebied werd. Willem Jozef Hendrik Hubert was de laatste "Michiels van Kessenich" die op het kasteel woonde. Hij liet de grafkapel op Den Berg bouwen en deed schenkingen aan de kerk van Kessenich.
In 1910 overleed Willem Jozef, en het kasteel kwam aan zijn zuster, die gehuwd was met Carel van Nispen tot Sevenaer. Alle landgoederen in Kessenich werden in 1922 verdeeld onder hun drie kinderen. Sindsdien woonden Margaretha en Lodewijk von Bönninghausen op het kasteel. In 1947 werd het kasteel verkocht aan een maatschappij, die het in 1950 verder verkocht aan de Conventuelen. Die wilden er eerst een internaat vestigen, maar zagen dat uiteindelijk niet meer zitten. In de jaren 1970 werd het kasteel gekocht door Peter Hubert Meuser uit Hochneukirch.
Neeritter (Limburgs: Itter) is een kerkdorp in Midden-Limburg (Nederland) en behoort tot de gemeente Leudal. Ten westen van het dorp ligt de buurtschap Heioord. Neeritter ligt 13 km ten zuidoosten van de stad Weert en grenst aan het Belgische Kessenich.
Neeritter werd voor het eerst genoemd in 1143, als Itera oftewel "Itteren". Het voorvoegsel "neer" werd later toegevoegd om het onderscheid te maken met Itera nova (Opitter). De naam is afkomstig van de Itterbeek, die vlak langs het dorp stroomt. Tijdens het ancien régime was Neeritter een Luiks vrijdorp en één van de Drie Eyghen. Met uitzondering van het dorpscentrum en Heioord werd de gemeente in 1842 afgestaan aan België (zie Herindeling van de Drie Eyghen). Op 1 juli 1942 werd ze bij de gemeente Hunsel gevoegd, die op haar beurt met andere gemeentes verenigd werd op 1 januari 2007.
Neeritter telt 24 rijksmonumenten, in de vorm van monumentale boerderijen en huizen, een gasthuis uit de 15e eeuw, de Armenmolen uit 1686 en de St.-Lambertuskerk. Het oudste deel van deze driebeukige kerk is de romaanse toren (13e eeuw, verhoogd in de 14e eeuw). Het huidige gotische middenschip werd gebouwd in de 14e eeuw en uitgebreid met een koor en zijbeuken in de 15e eeuw. In 1842 is de toren een tweede maal verhoogd.
Tijdens de Tachtigjarige Oorlog had Neeritter veel te lijden van plunderaars. Ter bescherming groeven de bewoners in 1584 een gracht en wierpen ze een aarden wal op rond het dorp. In de loop der tijd heeft deze wal zijn functie verloren. Rond 1960 werd riolering aangelegd en werd de gracht gedempt. Nu er problemen zijn met de waterhuishouding zijn plannen gemaakt om de gracht opnieuw een functie te geven.
Galleria itinerari
Mappa itinerario e altimetria
Commenti
Tracce GPS
Punti di traccia-
GPX / Garmin Map Source (gpx) download
-
TCX / Garmin Training Center® (tcx) download
-
CRS / Garmin Training Center® (crs) download
-
Google Earth (kml) download
-
G7ToWin (g7t) download
-
TTQV (trk) download
-
Overlay (ovl) download
-
Fugawi (txt) download
-
Kompass (DAV) Track (tk) download
-
Scheda tecnica (pdf) download
-
File originale dell'autore (gpx) download